Het nut van de vertrekkende wethouder.
Op maandag 11 maart maakte Mary Fiers haar beslissing om af te treden als Wethouder Ruimte en Vastgoed bekend aan de wereld. Een zeer emotionele gebeurtenis, die werd voorafgegaan door een heftige en turbulente periode waarin de Orgelplein-affaire centraal stond.
Persoonlijk heb ik het zeer moeilijk met de beslissing. Ik heb ‘m gerespecteerd. Maar dat is nog niet hetzelfde als geaccepteerd. Een deel van mij vind het onverteerbaar dat juist deze integere, competente, vooruitstrevende, gepassioneerde en ruimdenkende wethouder over een dossier dat al jarenlang sleept, moet struikelen. Uiteraard ken ik de term ‘bestuurlijke verantwoordelijkheid’, maar wie is er nou werkelijk mee geholpen dat deze mooie mens met al haar deskundigheid en goede inzet voor onze stad opstapt?
We zijn een veeleisende maatschappij geworden. Veeleisend omdat we van een bestuurder bijna het onmogelijke verwachten. Ten eerste vinden we het maar heel gewoon dat hij onmenselijk veel uren maakt. Daarnaast vinden we dat een bestuurder altijd en overal bereikbaar moet zijn. Dat hij de niet-aflatende stroom mail binnen een paar dagen persoonlijk beantwoordt. Dat hij aanwezig is in de stad, dat hij openbaar benaderbaar is, dat hij spreekuur heeft. En dat is nog maar de uitvoerende kant van het eisenpakket. Want daarnaast moeten we met elkaar eens nadenken over de eisen die wij stellen aan een bestuurder als het gaat om het controleren van alles wat er uit het ambtelijke apparaat komt. Natuurlijk moet er sprake zijn van bestuurlijke verantwoordelijkheid. Een wethouder moet aanspreekbaar blijven op alle beleid. Dat is inherent aan het democratische bestel zoals wij dat kennen en dat is een hoog goed. Maar wordt het niet eens tijd om het begrip bestuurlijke verantwoordelijkheid te herdefiniëren en aan te passen aan de nieuwe werkwijze van overheid en bestuur? Die is namelijk aan grote veranderingen onderhevig. We willen met z’n allen niet meer een overheid die bepaalt en dicteert, maar een overheid die samen met burgers ideeën ontwikkelt, faciliteert en mogelijk maakt. Een overheid die bestuurt vanuit een vertrouwen en gebruik maakt van kracht en expertise vanuit de maatschappij. Wil je een dergelijke overheid voor elkaar krijgen, dan zul je ambtenaren moeten hebben die er een sport van maken om oplossingsgericht te denken. Die proactief naar mogelijkheden zoeken. Die initiatieven durven te nemen. Die ook initiatieven mógen nemen. Die daar de vrijheid voor krijgen. En daar zit ‘m meteen het spanningsveld. Want het geven van vrijheid betekent tegelijkertijd het loslaten van de controle. Dan past het niet meer om op de uitvoering in detail te moeten letten op elkaar. Dat gaat dan niet meer. Niet in tijd voor de bestuurder, en niet in de cultuur van het ‘samen doen’.
En daarmee zijn we terug bij de definitie bestuurlijke verantwoordelijkheid. Natuurlijk moeten we een bestuurder blijven afrekenen op integriteit, competentie en transparantie. Daar is geen twijfel over mogelijk. Maar als we een moderne overheid voorstaan, moeten we dan niet ook accepteren dat een moderne bestuurder in de controletraditie een veranderende rol krijgt? Controle op hoofdlijnen, controle op het bereiken van de maatschappelijke doelen en de mate van burgerparticipatie, controle op betrokkenheid van ambtenaren. Maar controle op het wel of niet zetten van een handtekening, controle op de uitkomsten van berekeningen, controle op uitvoeringsnivo, dat past dan niet meer.
De hele affaire Orgelplein heeft me hierover aan het denken gezet. Het vertrek van Mary was in de huidige traditie onvermijdelijk en onomkeerbaar. Het zou wel mooi zijn als het aanzet tot nadenken. Dan heeft het nog nut gehad.